Ruusbroec in gesprek met het Oosten
Mystiek wordt wel eens smalend opgevat als het sluiten van de ogen voor
nood en onrecht in de wereld. Als een soort wegdromen in God op een eiland
van rust ver van de boze buitenwereld. En mystici als zonderlinge wezens
die een soort op zichzelf vormen apart van de wereld en het mensdom. Zoiets
als "een ras van engelachtige griffioenen of spirituele centauren".
Het boek Ruusbroec in gesprek met het Oosten
- Mystiek in boeddhisme en christendom van Paul Mommaers en
Jan van Bragt rekent grondig af met deze karikatuur van mystiek en mystici.
"Enkel in en door het gemeenschappelijke mens-zijn - niet door een of ander
supermens-zijn - bestaan de mystici. Doordat zij gezien hebben 'hoe het
is', vallen zij op. En dat maakt hen wel tot bloesems op de gemeenschappelijke
stam van de menselijke natuur, maar niet tot een afgezonderde soort".
Inleiding in de mystiek
Ruusbroec in gesprek met het Oosten
biedt meer dan de titel suggereert. Het is ook een inleiding in de mystiek
in het algemeen en in die van het boeddhisme. Paul Mommaers, hoogleraar
in Antwerpen en Leuven, nam de hoofdstukken over Ruusbroec (1293 - 1381)
voor zijn rekening en Jan van Bragt, missionaris in Japan, schildert daartussenin
"zoiets als een impressionistische reactie op het portret van Ruusbroec".
Waarom deze dubbele opzet? Ten eerste om de lezer kennis te laten maken
met de mystieke leer van Jan van Ruusbroec, de "Grootmeester der Nederlandse
mystiek". Ten tweede vanwege de interreligieuze bedoeling om "de mystieke
weg van Ruusbroec te betrekken in een 'dialoog' met de boeddhistische contemplatie".
Een opzet die me aanvankelijk nogal hybride voorkwam, maar waar ik
gaandeweg steeds minder moeite mee kreeg. Enerzijds wordt Ruusbroecs mystiek
op deze manier in een breder kader geplaatst, terwijl anderzijds de hoofdstukken
die aan het boeddhisme zijn gewijd ook op Ruusbroecs weg een verhelderend
licht werpen. Een en ander is ongetwijfeld de verdienste van de beide auteurs
die grote affiniteit met hun onderwerp blijken te bezitten.
Eerste deel
Het boek bestaat uit drie delen. Het eerste behandelt de eigen aard
van de mystiek die gelegen blijkt "in de beschrijvingen van een bepaalde
bewustwording, die we aantreffen in de geschriften van hen die ze te beurt
gevallen is". Vandaar dat het genre van de mystici dat van het relaas is,
"waarbij de mysticus in de allereerste plaats iemand is die vertelt". In
dit deel komen ook de voornaamste kenmerken van de mystieke ervaring ter
sprake, zoals passiviteit, onmiddellijkheid, eenzijn en verniet(ig)ing
("zichzelf tenietdoen") en maken we kennis met de boeddhistische mystiek.
Een "mystiek zonder God" tegenover Ruusbroecs mystiek die zich juist wel
op God concentreert.
Tweede deel
Het tweede deel gaat over de mens en het transcendente. Hierin meer
over het mens- en Godsbeeld zoals we dat aantreffen bij Ruusbroec en het
boeddhisme. Steeds opnieuw onderstreept Ruusbroec dat het eenzijn met God
een samengestelde werkelijkheid is die zowel activiteit als rust omvat.
De volgroeide mysticus is derhalve "niet iemand die hoog op een bergtop
'schouwt' of diep in zichzelf 'geniet'". De mysticus die in God verblijft
blijft een "menselijke mens". De contemplatieven die het verst gevorderd
zijn, zijn als mens niet uitgeblust: "Integendeel, zowel persoonlijk als
sociaal zijn ze springlevend". De volgroeide mysticus is kortom "een mens
die tegelijk helemaal in God is en helemaal in zichzelf en in deze onze
wereld". Je kunt dit zelfs de rood draad door heel Ruusbroecs oeuvre noemen.
Derde deel
Het derde deel gaat over de waardering voor en de kritiek op de "natuurlijke
mystiek" bij Ruusbroec en in het boeddhisme. Voor de Brabantse mysticus
is de kwestie niet "of iemand die mystieke rust bezit, maar alleen hoe
die persoon haar bezit". Wanneer die rust neerkomt op een zalig nietsdoen,
ziet Ruusbroec deze ledigheid als vals en bedrieglijk, zoals hij in zijn
hoofdwerk Die geestelike brulocht aangeeft:
"Wanneer een mens op die manier deze rust en ledigheid bezit en hij alle
liefhebbende toewijding hinderlijk vindt, dan blijft hij met het rusten
in zichzelf..." Want rust die niets anders is dan ledigheid brengt "een
mens in een toestand van versuffing".
Voor Ruusbroec is de werkelijke bron van de verlossing niet in de contemplatie
zelf gelegen. Het christelijk leven kan - zelfs waar het zich ontwikkelt
tot de hoogste mystieke beleving - nooit "alleen maar mystiek" zijn. Ook
in het boeddhisme speelt deze problematiek en het was nauwelijks minder
streng dan Ruusbroec in zijn veroordeling "van de gehechtheid aan de gelukzaligheid
die het stilzitten in louter rust meebrengt".
© JOHAN BLAAUW
Deze recensie werd eerder gepubliceerd in Trouw
van 15 februari 1996
Paul Mommaers en Jan van Bragt, Ruusbroec
in gesprek met het Oosten - Mystiek in boeddhisme en christendom,
Altiora
Averbode/Kok Kampen 1995
naar begin |